In december 2003 werd de uitbreiding van de identificatieplicht in de Tweede Kamer besproken. Het wetsvoorstel kreeg veel kritiek van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, de Orde van Advocaten en het College Bescherming Persoonsgegevens, dat wees op het gebrek aan onderbouwing en de strijdigheid met art. 8 lid 2 EVRM. Privacy International wees er bovendien op dat de plicht tot het dragen van een identiteitsbewijs in strijd is met het VN-verdrag voor de rechten van het kind, art. 16. Kort voor het parlementaire debat werd de draagplicht dan ook uit het wetsvoorstel geschrapt. Minister Donner verklaarde alleen een toonplicht in te willen voeren. Voor de PvdA was deze verandering een argument om voor te stemmen.
In andere landen met alleen een toonplicht, zoals bv. Duitsland of Luxemburg, betekent dit daadwerkelijk dat men niet verplicht is een identiteitsbewijs bij zich te dragen. Als daar een persoon wordt aangehouden en hij/zij heeft geen identiteitsbewijs bij zich, wordt hij of zij in de gelegenheid gesteld dat op te halen tenzij er een dringende reden is de persoon meteen mee te nemen. In België is er wel een draagplicht en wel vanaf 1919. In Frankrijk is er een toonplicht voor Franse staatsburgers en een draagplicht voor migranten.
In Nederland wordt de toonplicht in de praktijk ten onrechte uitgelegd als draagplicht. Om dit te bereiken spreekt de wet van "aanbieden bij de eerste vordering" en moeten we volgens de Postbus 51-folder altijd een identiteitsbewijs bij ons hebben. Een folder is echter niet hetzelfde als de letterlijke tekst van de wet. De Haagse kantonrechter heeft op dit punt dan ook een juiste uitspraak gedaan. Bron: http://www.id-nee.nl/id-plicht/29-column-ophef-over-uitspraak-rechtbank-identificatieplicht-17-2-2012.html
Zoals we in een eerder artikel d.d. 11-2-2013 al schreven, was het niet voor niks dat het OM pas 8 jaar na invoering van de wet deze zaak voor hoger beroep voordroeg, waar het tot dan toe zelfs helemaal geen vervolging inzette tegen de statistisch gerekende minstens 100.000 gevallen waarin mensen eveneens weigerden om een transactie voorstel als ID-boete af te kopen.
Het OM had eindelijk beet met deze zaak om te kijken of men de opbrengst van de ID-plichtwet als boeteverdubbelaar, (typering van Centraal Justitieel Incasso Bureau) , niet eindelijk eens flink zou kunnen verhogen. In de gemiddeld zo’n 2000 maandelijkse ID-zaken ziet het OM namelijk af van vervolging zodra mensen niet per omegaande overgaan tot betalen van het schikkingsvoorstel om een boete te betalen, omdat men weinig kans maakt de duizenden zaken te winnen. Geen wonder omdat de IDplichtwet dagelijks tegen de uitdrukkelijke voorschriften wordt toegepast. De wet mag namelijk uitdrukkelijk niet als zelfstandig doel worden gebruikt om mensen aan te houden, wat aan de lopende band wel gebeurt. De wet mag niet automatisch worden ingezet in combinatie met preventief fouilleren, wat veel agenten niet eens blijken te weten. De wet dient ter identificatie maar wordt vaak ingezet in gevallen dat de identiteit ondubbelzinnig duidelijk is (bijvoorbeeld aan de hand van bescheiden of domweg omdat het om bekenden gaat). Mensen zijn niet verplicht een document bij zich te hebben, waarop men zich terecht kan beroepen als men niet in de gelegenheid werd gesteld om een ID-bewijs te laten ophalen of later te komen tonen. Uitgeschreven bonnen ( aankondiging van beschikking) voldoen doorgaans niet aan het voorschrift te vermelden waarom in een specifieke geval de opsporingsambtenaar het nodig zakelijk achtte voor de uitoefening van zijn taak om het tonen van een ID-bewijs te vorderen ( praktisch ontbreekt daartoe zelfs de schrijfruimte). En ook speelt daarbij nog de kwestie dat veel mensen het onverantwoord vinden om met een officieel document over straat te gaan als dat niet perse noodzakelijk is vanwege de veiligheidsrisico’s van zichzelf of hun minderjarige kinderen. ( politiefunctionarissen zelf bijvoorbeeld die van mening zijn dat ze voldoende tegemoet komen aan de wens van de overheid door te zorgen dat hun kind een kopie van hun ID-bewijs op zak hebben met desnoods erop een vermelding van het telefoonnummer waar de ouders bereikbaar zijn om het originele document te komen laten zien).
Al jaren leeft de wens bij de regering en het OM alsnog een draagplicht in de wet te fietsen. Dan zou men namelijk de ruime helft van al die duizenden mensen die niet betalen, veel succesrijker voor de rechter kunnen dagen, waarna het snel gedaan zou zijn met dat weerbarstige gedrag om geen transactievoorstellen te betalen.
Afgelopen jaren heeft eerst minister Kamp geprobeerd om de draagplicht alsnog wettelijk vast te leggen via de achterdeur van een andere wetgeving. ( in het zogenaamde boeka verbod stond dit verstopt als achteloos regeltje dat er tevens een woordje (maar) in de WU-ID zou worden gewijzigd.
Toen die missie mislukte, zocht men andere wegen.
En zo is nu situatie ontstaan dat er formeel een rechterlijke uitspraak is gedaan, waarop het OM zich met verve zal beroepen als iemand durft te beweren dat de toonplicht niet inhoudt dat iedereen per definitie strafbaar is als hij of zij geen identiteitsbewijs bij zich heeft zodra hij een stap buiten de deur zet. Terwijl er feitelijk alleen beoordeeld is door de rechtbank of er een aantasting van het recht op godsdienstvrijheid had plaatsgevonden.
Flash back:
Op 1 november 1940 wordt het Besluit Persoonsbewijzen (BPB) van kracht. Artikel 3 bepaald dat een ieder die de leeftijd van 15 jaar heeft overschreden, verplicht is een persoonsbewijs in het bezit te hebben en dit ‘te allen tijde bij zich te dragen en desgevorderd te vertonen aan iedere opsporingsambtenaar,alsmede aan alle ambtenaren of andere personen, door wie zulks ingevolge enig wettelijk voorschrift wordt verlangt’.
De woorden ‘te allen tijde bij zich dragen’ hebben een vérstrekkende betekenis,waaraan, zo meent Lenz, de rechterop den duur wel enige begrenzing zal gaven. Het Persoonsbewijs dient het maatschappelijk verkeer te regelen.’’Diensvolgens zal men ongetwijfeld het PB bij zich moeten dragen, zoodra men zich buiten zijn huis, althans buiten zijn tot woning behoorende erf of tuin begeeft’
Hoezeer bij sommige mensen het dragen van een Persoonsbewijs tot een tweede natuur werd, laat een stukje in het Tijdschrift voor de politie zien. In antwoord op de vraag van een lezer, wat het wil zeggen dat je altijd en overal je Persoonsbewijs bij je moet hebben, zegt de redacteur: ‘Ik ben een zeer ordelievend burger en waak er angstvallig voor, met de overheid in conflict te komen. Daarom heb ik me aangewend ’s morgens direct mijn Persoonsbewijs van mijn pyamajasje in mijn colbertje over te steken. Toen ik mij onlangs een keer verslapen had, is het me echter door het hoofd gegaan en ging ik zonder Persoonsbewijs de deur uit. Laat er nu juist dien ochtend controle op de Persoonsbewijzen zijn’. Zou hij naar Lenz geluisterd hebben dan was dit niet gebeurd: ‘het verdient aanbeveling aan de binnenzijde van de huisdeur een waarschuwing aan te brengen, bijvoorbeeld ‘Persoonsbewijs’ of ‘PB niet vergeten?’’ Citaat doctoraalscriptie ‘Hoe Duits is het Persoonsbewijs? -Persoonsregistratie, identificatieplicht en persoonsbewijzen in Nederland gedurende 1925-1950 - F. Roest 1 maart 1989 UvA