zondag, 05 juli 2009 11:54

Verzoek tot afwijzing wetsvoorstel Bewaarplicht Telecommunicatiegegevens

Op 2 Juli 2009 deed de vereniging Vrijbit nogmaals een poging om ons kabinet tot inkeer te brengen middels een schriftelijk verzoek, dit in het kader van de binnenkort te verwachten Wet Bewaarplicht Telecommunicatiegegevens waarvoor op dit moment nog een wetsvoorstel (31145) in behandeling is. Vrijbit richt zich aan de Eerste Kamer met een Verzoek tot afwijzing Wetsvoorstel Bewaarplicht Telecommunicatiegegevens.

Deze wet verplicht internet providers om alle internetverkeer en telefoongegevens van hun klanten voor een bepaalde tijd op te gaan slaan, en op afroep inzichtelijk te maken aan het Ministerie van Justitie. Een van de belangrijkste bezwaren van Vrijbit is het registreren van ieders telefoon,mail en internet gedrag als grove inperking te beschouwen van het recht op persoonlijke vrijheid. Daarmee schendt een overheid de bescherming van het individu. De vrijheid om zich onbeperkt te kunnen informeren en onbespied met anderen van gedachten te kunnen wisselen.

 

Vereniging Vrijbit                                                                                                Utrecht 2 juli 2009

 

Aan de leden van de Eerste Kamer der Staten Generaal,

 

Onderwerp: Verzoek tot afwijzing wetsvoorstel Bewaarplicht Telecommunicatiegegevens (31145)

 

Geachte leden van de Eerste Kamer der Staten Generaal,

 

Wederom wenden wij ons tot u met het verzoek om geen goedkeuring te verlenen aan een wetsvoorstel waarover u een oordeel dient te vellen. De reden hiervoor is dat de voorgestelde verplichte termijn van 12 maanden, waarin telecommunicatiegegevens bewaard zouden moeten worden, disproportioneel is en om de ergste schade te voorkomen tot de door EU minimaal verordende 6 maanden beperkt zou moeten blijven.

 

Wij wijzen u erop dat de hele bewaarplicht telecommunicatiegegevens ons principieel tegen de borst stuit omdat wij het registreren van ieders telefoon,mail en internet gedrag als grove inperking beschouwen van het recht op persoonlijke vrijheid. Ons inziens schendt een overheid hiermee de bescherming van het individu. De vrijheid om zich onbeperkt te kunnen informeren en onbespied met anderen van gedachten te kunnen wisselen.

 

Dat wij als principiële tegenstanders van de bewaarplicht hier toch op aandringen is omdat de gevaren die de burger loopt evenredig groter worden naar mate de gegevens langer bewaard blijven.

 

Wij wijzen u erop dat, helaas pas nadat de Europese verplichting werd opgelegd, uw Senaat uit en te na door vele deskundigen is duidelijk gemaakt dat het bewaren van telecommunicatiegegevens ten behoeve van de opsporing op zichzelf een instrument is waarvan de effectiviteit met recht te betwijfelen valt 1 . Dat het zelfs in de lijn der verwachtingen ligt dat de bewaarplicht eerder het tegenovergestelde effect zal hebben dan waarvoor deze bedoeld is. Enerzijds omdat het opsporingswerk gefrustreerd zal worden door de gigantische opslag van grotendeels nutteloze gegevens en anderzijds omdat onschuldige burgers in toenemende mate onterecht als verdachten zullen worden beschouwd.

Zo heeft een wet die bedoeld is om de burger te beschermen als resultaat dat onschuldige burgers er makkelijk door in gevaar kunnen worden gebracht en verplicht worden om zichzelf tegen zulke wetgeving te beschermen.

Steeds meer mensen onderkennen de gevaren als gevolg van toename van foute registraties, foute interpretatie van gegevens en onvermijdelijke fouten door toepassing van ‘datamining’ ‘fishing’ en opstellen van risicoprofielen. Het is u bekend dat nu al steeds meer mensen gebruik gaan maken van alternatieve communicatiemogelijkheden. Bij invoering van de bewaarplicht mag men aannemen dat dit substantieel zal toenemen onder die groepen in de bevolking die waarde hechten aan hun privacy en veiligheid. We zien zelfs aankomen dat deze wetgeving, net als zoveel wetten de afgelopen jaren, de kiem van functieverloedering in zich draagt. Immers als het bewaren van gegevens die onder de bewaarplicht vallen niet helpt om criminelen op te sporen is het maar een kleine stap om de wet zó in te zetten dat mensen die zorgen dat hun telecommunicatiegegevens niet in kaart kunnen worden gebracht als verdachten zullen worden aangemerkt.

 

Dat de minister van Justitie Hirsch Ballin stelt dat met de bewaarplicht de beperking van de persoonlijke levenssfeer slechts in geringe mate aan de orde is, is volstrekt onterecht. Het behoeft toch geen betoog, mogen wij hopen, dat het vastleggen van persoonsgegevens over met wie men contact heeft en welke informatie men tot zich neemt wel degelijk een grote inbreuk vormen in de persoonlijke vrijheid. Zeker als deze gegevens gebruikt gaan worden door politie en justitiediensten waardoor mensen doorgaans niet meer kunnen controleren:

• wat in politie/ justitie/inlichtingendienst registers over hen wordt gerapporteerd en dus ook niet
• of die gegevens correct zijn geregistreerd,
• of gegevens in de juiste context zijn weergegeven,
• of ze niet gelinkt worden aan zaken waar men niets mee te maken heeft,
• welke conclusies eraan worden verbonden.

Registers waarvan gebleken is dat het rectificeren van fouten nauwelijks mogelijk is.

En registers waarvoor de bewaartermijn van opgeslagen gegevens, als ze daarnaar worden overgeheveld, niet van kracht is.

Dat de minister in Nadere Memorie van Antwoord van 9 april 2009 desalniettemin van een geringe inperking spreekt betekent dat hij zich niet gehouden voelt om de voorstellen te toetsen op doelmatigheid en proportionaliteitsbeginselen volgens de bepalingen van artikel 8 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM).

Een toetsing waarvan aannemelijk is dat het wetsvoorstel deze op beide punten niet zou doorstaan.

 

Hoewel Nederland in dit stadium gedwongen is om zich te houden aan de voorschriften van de Europese Unie, verzoeken wij u dringend om zijn stelling dat deze voorschriften niet indruisen tegen artikel 8 EVRM kritisch onder de loep te nemen. 2

 

Dit overwegende komen wij tot de treurige conclusie dat u moet oordelen over een wet die in feite zou moeten worden verworpen maar die u toch zult moeten aannemen omdat u daartoe niet de bevoegdheid heeft.

Wat u wel kunt doen is niet akkoord gaan met het voorstel van de minister om de bewaartermijn met 12 maanden ruimer te stellen dan de EU verordening die tot minimaal 6 maanden verplicht.

 

Hoe langer gegevens bewaard worden hoe groter het aantal data wordt en, evenredig daaraan, hoe groter het arsenaal aan fouten vanwege foute invoer en fouten die tijdens de bewaartermijn ontstaan. Foute opslag is onvermijdelijk en bovendien hebben digitale registraties de akelige neiging om zich te gaan vermenigvuldigen 3 .

Hoe langer gegevens bewaard blijven,

• Hoe groter de hoeveelheid gegevens waaruit men verkeerde conclusies kan trekken.
• Hoe groter de kans dat mensen geconfronteerd worden met zaken waar ze zich over moeten verantwoorden die voor hen al lang in het verleden liggen.
• Hoe groter de kans dat men profielen samenstelt met gegevens die totaal uit hun verband zijn gerukt omdat zaken die op een bepaald moment volkomen onschuldig zijn met de blik van maanden later in een volkomen verkeerd daglicht kunnen komen te staan.
• Hoe langer er gelegenheid is om gegevens te manipuleren.
• Hoe kleiner de kans dat mensen zich kunnen verweren tegen onterechte verdachtmakingen 4 .
• Hoe meer tijd door politie en justitie verspild zal worden aan het natrekken van gegevens waar ze niks aan hebben. Een gigantische inspanning die ten koste gaat van effectief opsporingswerk en waarvan de frustratie het mechanisme van tunnelvisie in werking stelt omdat al dat doorspitten van gegevens geacht wordt iets op te leveren.

 

Om ons verzoek kracht bij te zetten en de bezwaren toe te lichten, voegen we in bijlage nog een commentaar toe op de Nadere Memorie van Antwoord van de minister.

 

Met vriendelijke groet,

 

Namens het bestuur van Vrijbit,

J.M.T.Wijnberg (voorzitter)

 

 

1 Eenvoudig omdat vele vormen van elektronisch verkeer buiten het wetsvoorstel vallen!

2 Het is opvallend dat in de verschillende wetsvoorstellen die privacy-gevoelig zijn (Uitgebreide ID-plicht, de “slimme meter”- Wijziging paspoortwet – dit wetsvoorstel) elke keer door de verantwoordelijke bewindslieden beweerd wordt dat ze niet in strijd zijn met artikel 8 EVRM, terwijl de argumentatie daarvoor steeds zeer discutabel is of zelfs geheel achterwege blijft.

3 Fouten in computerbestanden vermenigvuldigen zich als ze op verschillende plaatsen worden opgeslagen en correcties/aanvullingen e.d. niet overal worden doorgevoerd, door technische storingen en menselijk onzorgvuldig handelen waarbij zaken wegvallen verkeerd gekoppeld worden e.d. het wegvallen van één letter of cijfer kan al desastreuze gevolgen hebben zo bewijst bijvoorbeeld het toenemend aantal slachtoffers van identiteitsfraude.

4 Je zult maar als verdachte intensief verhoord gaan worden over ieder detail van alles wat je ooit op internet opzocht en waarvan je zelf geen idee hebt dat die gegevens ook op zo’n site staan. Met 1 bezoek aan www.Marktplaats.nl bijvoorbeeld haalt uw computer de foto’s van duizenden kinderwagens, kinderfietsjes, zitjes, kleertjes enz. binnen. Hoe verdacht dat kan zijn!

 

 

Bijlage 1 commentaar op de Nadere Memorie van Antwoord(MvA) 9 april 2009

 

1-

De minister geeft aan dat de bewaarplicht van 12 maanden absoluut noodzakelijk is bij het oplossen van ernstige strafzaken. Bewaartermijn van 18 maanden biedt meer mogelijkheden dan een termijn van een jaar, aldus de minister. Onderbouwen doet hij deze mededeling niet. De mededeling “Weliswaar staat niet vast dat zeer frequent gebruik gemaakt zal worden van gegevens die in plaats van zes maanden twaalf of achttien maanden worden bewaard…..” (pag 5) staat er zelfs mee op gespannen voet.

 

Het is typerend voor de wijze waarop de minister meent een langere bewaartermijn te moeten verdedigen. In plaats van inhoudelijk te verdedigen waarom het in Nederland belangrijk zou zijn om een langere bewaartermijn in te voeren dan internationaal als minimum is overeengekomen, verwordt de beslissing over het bewaren van gevoelige persoonsgegevens tot een soort koehandel. Inhoudelijk gaat het nergens over maar door hoog in te zetten en vervolgens wat water in de wijn te doen, probeert hij een zo lang mogelijke bewaartermijn in de wacht te slepen.

 

De vraag bij hoeveel ernstige strafzaken het beschikken over telecommunicatiegegevens van essentieel belang is gebleken voor het oplossen van die strafzaken blijft onbeantwoord. Een exacte invulling blijft achterwege en daardoor ontstaat de indruk dat de telecommunicatiegegevens niet van doorslaggevende aard waren voor het oplossen van strafzaken maar meestal/overwegend van ondergeschikt belang bleken. Als ze hooguit aanvullend waren bij het oplossen van strafzaken betekent dat deze overwegend dus ook op te lossen waren zonder de beschikking van telecommunicatiegegevens.

De minister verwijst op pagina 5 naar de bijlage van de brief van 14 februari 2005, waarin 7 voorbeelden staan uit de jurisprudentie inzake het belang van telecommunicatiegegevens.

Daar deze “voorbeelden” summiere gedeeltes zijn uit een totale uitspraak van Hoge Raad/Gerechtshof/Rechtbank valt al niet op te maken welk aandeel het gebruik maken van telecommunicatiegegevens heeft gehad bij de veroordeling. Bij de aangehaalde uitspraak van het gerechtshof Leeuwarden berust de redegeving voor het bewijs zelfs voornamelijk uit mondelinge verklaringen omtrent telefonisch contact en de inhoud daarvan! De “voorbeelden”zijn in elk geval volstrekt niet overtuigend voor de verdediging van een langere bewaartermijn.

De bewering van de minister: “ ….dat het belang dat strafbare feiten worden opgelost kan opwegen tegen een bewaarplicht van een jaar” (pag 5) wordt in het geheel niet onderbouwd door aan te geven hoeveel onderzoeken niet zijn opgelost door het niet/tekort beschikken over telecommunicatiedata.

 

2-

Waar het gaat om honderden miljoenen communicaties per dag4 is het zonder meer duidelijk dat er dataverwisselingen zullen plaatsvinden.

Gegevens aan de verkeerde persoon toeschrijven is een vorm van identiteitsfraude.

Op de vraag van senator Franken, aan de raadgevende ICT deskundige of identiteitsfraude heel makkelijk is te realiseren, antwoordt de heer Niesen dat dit zeer wel mogelijk is. Hij stelt:”….dat het vrijwel nooit met zekerheid is aan te tonen dat communicatiegegevens wel of niet aan een contractant toebehoren”. Het is eenvoudig om je anders voor te doen dan je daadwerkelijk bent op internet, aldus de heer Niesen.

 

De minister reageert hierop door te stellen dat bij het vastleggen van bijvoorbeeld e-mail verkeer dit niet aan de orde is omdat niet de gegevens in de header, maar de gegevens in de logfiles van de e-mailserver als relevant worden beschouwd.

Dit is typerend voor de afwegingen die de minister maakt, en voor het beleid van de kabinetten Balkenende in het algemeen. Waarschuwingen van experts in computerbeveiliging, en bescherming van persoonsgegevens worden, niet gehinderd door veel kennis van zaken, systematisch in de wind geslagen. Zo wordt het simpele feit dat telecommunicatiegegevens aan verkeerde personen kunnen worden gekoppeld als anderen van iemands telefoon, computer, emailaders of internetverbinding gebruik maken, niet eens serieus genomen.

 

Terwijl de voorbeelden van hoe verwoestend identiteitsfraude in iemands leven kan zijn, in schrikbarend tempo toenemen, blijkt uit de ernstige kritiek van de Nationale Ombudsman dat Justitie en minister Hirsch Ballin als zich dit voordoet bovendien ook nog nonchalant omgaan met dit fenomeen4. De wijze waarop de minister op de kritiek van de ombudsman reageerde, doet ons zeer twijfelen of zijn hierboven vermelde reactie over het afdekken van risico op persoonsverwisselingen en identiteitsfraude wel betrouwbaar is.

 

3-

De bewering van de minister dat de beperking van de persoonlijke levenssfeer slechts in geringe mate aan de orde is (in de paragraaf over artikel 8 EVRM, pag 13) is volstrekt onterecht. Dat geldt ook voor zijn stelling dat het wetsvoorstel ruimschoots binnen de grenzen van artikel 8 EVRM blijft.

Zijn argumentatie dat de inperking pas groot zou zijn als de inhoud van de gesprekken en opgevraagde informatie integraal zou worden vastgelegd, gaat voorbij aan de inperking die het gevolg is van het vastleggen van communicatiepatronen van de gebruikers van telecommunicatie. Dat de overheid wel degelijk mogelijkheden heeft om ook deze achterliggende gegevens te vorderen, waarbij zelfs niet wordt voldaan aan de elementaire notificatieplicht, baart velen terecht grote zorgen. Dat over de Wet Vorderen Gegevens met geen woord wordt gerept, niet wordt meegewogen dat er tegenwoordig ook gerechercheerd mag worden op niet verdachte personen, dat zelfs getornd wordt aan het inzagerecht van rechters om kennis te nemen van alle gegevens over een zaak en dat de rechtspraak steeds verder verschuift van bewijs van schuld naar omgekeerde bewijslast, voedt deze verontrusting.

 

Dat het algemeen nut van de maatregel zou dienen te prevaleren boven de bescherming van de fundamentele burgerrechten op bescherming van de persoonlijke vrijheid, blijft steken in de cirkelredenering dat de opslag van gegevens belangrijk is voor de opsporing omdat politie en justitie dat zelf vinden. Bewijzen draagt de minister niet aan. Hij maakt daardoor op geen enkele manier aannemelijk dat de bewaarplicht niet weer een staaltje van symboolwetgeving is waarbij opnieuw het adagio van dit kabinet opgeld doet dat schijnveiligheid ook een vorm van veiligheid is.